Het idee van tijdreizen heeft de mens altijd al geboeid, zo is er veel over geschreven en wordt er nog altijd onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om ooit echt tijd te kunnen reizen. Toen eind negentiende eeuw de film ontstond, duurde het niet lang voordat de eerste tijdreisfilm werd gemaakt: dit was A Connecticut Yankee in King Arthur’s Court in 1921, gebaseerd op een boek. Film is bij uitstek een geschikt medium om een verhaal te vertellen over tijdreizen, omdat film een ‘tijdig’ medium is. In andere woorden, in tegenstelling tot schilderkunst en literatuur heeft film een vaststaande duur en tempo. Dat we nog nooit hebben kunnen tijdreizen, maar er wel films over maken, maakt het fenomeen van de tijdreisfilm natuurlijk erg interessant.
Tijdreisfilms zijn dus films waarin het thema van tijdreizen op een of andere manier centraal staat, maar er hoeft niet per se door de tijd gereisd te worden. Dit zien we bijvoorbeeld in Safety Not Guaranteed (2012), waarin iemand beweert tijd te kunnen reizen, maar of dit ook echt zo is wordt tot in de laatste minuut in het midden gelaten. Ook de redenen om tijd te kunnen reizen zijn erg verschillend. In Primer (2004) vinden studenten een tijdreismachine uit op basis van wetenschappelijke nieuwsgierigheid, in Back to the Future (1985) gaat Doc voor zijn eigen plezier naar het verleden, en in Hot Tub Time Machine (2010) neemt de machine het heft in eigen handen. Soms wordt er ook door de tijd gereisd om het verleden aan te passen, zoals in The Terminator reeks gebeurt, maar dan is er sprake van een belangrijke vooronderstelling: tijd is lineair.
Nu wordt het even theoretisch. Over het algemeen zijn er drie grote theorieën over tijdreizen die we terugzien in films. De eerste is de gefixeerde tijdlijn waarin de toekomst niet veranderd kan worden. Dat betekent dat een tijdreiziger wel terug kan reizen naar het verleden, maar wat hij of zij ook doet, het lot staat vast en dingen zullen op één of andere manier gebeuren zoals ze in de toekomst plaats hebben gevonden. Deze theorie zien we onder andere terug in Happy Accidents (2000). De tweede theorie gaat uit van een dynamische tijdlijn waarin het wel degelijk mogelijk is het verleden en daarmee de toekomst te veranderen. Het probleem is echter dat de kans groot is op het ontstaan van een oneindige lus. Wanneer je bijvoorbeeld de ontmoeting tussen je ouders in het verleden voorkomt zal jij nooit geboren zijn, en had je dus nooit naar het verleden kunnen reizen. Deze theorie is de drijfveer achter Back to the Future maar wordt ook gebruikt in Looper (2012). De Spaanse film Los Cronocrímenes (2007) is een uitstekend voorbeeld van hoe time loops werken als je jezelf zou tegenkomen in een andere tijd.
De derde theorie is het eenvoudigst en gaat uit van meerdere tijdlijnen: een multiverse. Filmtechnisch is deze theorie minder uitdagend omdat er weinig mogelijkheid is tot tijd-gerelateerde problemen zoals lussen. Naast De Grote Drie bestaat nog het Groundhog Day principe, waarbij iemand niet daadwerkelijk door de tijd reist, maar de tijd telkens wordt gereset naar een bepaald punt. De protagonist is de enige die dit waarneemt en moet vaak een bepaald doel behalen om de lus te doorbreken waardoor een game-achtig verloop van tijd ontstaat, zoals in Edge of Tomorrow (2014). Dat films zich niet altijd aan één wetenschappelijke theorie houden mag voor zich spreken – het is ten slotte fictie. Films als The Butterfly Effect (2004) spelen met verschillende theorieën, wat uiteraard ook zorgt voor de nodige plotholes.
Zoals wel blijkt vallen veel tijdreisfilms onder het science fiction genre, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. The Time Traveler’s Wife (2009) is bijvoorbeeld een fantasievol romantisch drama waarbij tijdreizen wel degelijk centraal staat. Triangle (2009) combineert het tijdreizen met horror- en thrillerelementen en John Dies at the End (2012) weet er naast science fiction ook veel humor in te verwerken. Op deze wijze zijn er tientallen tijdreisfilms geproduceerd en dan zijn er nog veel films die niet letterlijk gaan over tijdreizen, maar dit wel nabootsen door het brein van de protagonist anders te laten werken. In Lucy (2014) weet de gelijknamige hoofdpersoon namelijk álles over de hele wereld en daarmee ook alles wat ooit is gebeurd en wat nog gaat gebeuren. In Memento (2000) blijft de tijd onveranderd, maar ervaart onze hoofdpersoon de wereld anders doordat hij geen kortetermijngeheugen heeft. De manier waarop het verhaal verteld wordt (deels achterstevoren) heeft veel weg van tijdreizen. Een klassieker als It’s a Wonderful Life (1946) laat de hoofdpersoon dan weer mentaal terugreizen in de tijd, en toont alternatieve tijdlijnen zonder dat hij kan ingrijpen.
Het mag duidelijk zijn dat er verschillende manieren zijn om te werken met tijd in een film. Er kan een wetenschappelijke theorie aangehouden worden, maar er kan ook in het midden gelaten worden hoe de tijd in elkaar steekt. Dan heb je ook nog films als Lost Highway (David Lynch, 1997) waarbij tijd compleet op z’n kop staat en er geen eenduidige logica is. Met zulke films kun je maar één ding doen om alles te bevatten: rustig de tijd nemen.